Beschrijving
Dit boek bevat twee werken die deel uitmaken van de Khuddaka-Nikaya, ‘De verzameling van korte teksten’ van de Boeddha. De Khuddaka-Nikaya is in de traditionele telling – na de Digha-, de Majjhima-, de Samyutta- en de Anguttara-Nikaya – de laatste van de vijf verzamelingen (nikaya’s) van de Sutta-Pitaka: de ‘mand’ (pitaka) van leerredes (sutta’s) die aan de historische Boeddha en zijn belangrijkste leerlingen worden toegeschreven. Deze verzameling maakt deel uit van de Pali-Canon en vormt samen met de Vinaya-Pitaka (de ‘mand’ van de orderegels) en de Abhidhamma-Pitaka (de ‘mand’ met scholastieke teksten) het corpus van gewijde geschriften van de Theravada. Deze Pali-Canon of Tipitaka (‘drie manden’) bevat de oudste bewaard gebleven geschriften van de boeddhistische traditie.
De Khuddaka-Nikaya is een heterogene collectie van 15 werken: Khuddaka-Patha, Dhammapada, Udana, Itivuttaka, Sutta-Nipata, Vimanavatthu, Petavatthu, Theragatha, Therigatha, Jataka, Niddesa, Patisambhidamagga, Apadana, Buddhavasa en Cariyapitaka. Een aantal daarvan behoren tot de meest bekende boeddhistische teksten.
Dit boek bevat de integrale vertaling van de Thera- en Therigatha (‘Verzen van monniken en nonnen’). Deze verzameling behoort tot de oudste gedeelten van de Pali-Canon. In deze poëtische literatuur beschrijven 264 mannen en 102 vrouwen hun leven in de boeddhistische gemeenschap, hun ervaringen met de praktijk, hun problemen en de wijze waarop zij bevrijding of verlichting hebben ervaren. De verzen behoren tot de meest persoonlijke documenten van de gehele canon en blijken voor een belangrijk deel niets aan actualiteit verloren te hebben, speciaal waar het de beschrijvingen van de vrouwen betreft.